woensdag 24 oktober 2012

Meenemen in les 6

In deze les gaan we het over portretten hebben.

Voor de foto van de week vraag ik jullie dit keer op zoek te gaan naar een portretfoto die je zelf weleens hebt gemaakt en die goed gelukt vond.

We gaan ook zelf fotograferen dus neem je camera mee!

woensdag 10 oktober 2012

Les 4 Sluitertijd


SLUITERTIJD

Sluitertijd is de tijdsduur van de opname. Hoe langer deze is, hoe meer licht er op de lichtgevoelige chip of film terechtkomt.
Zit het diafragma bij de meeste camera's in de lens gebouwd, de sluiter bevindt zich in de body. Je kunt hem zien als je de lens er af haalt, of wanneer er geen film in de camera zit kun je de achterwand open doen. Op het moment dat de foto zelf gemaakt moet worden wordt de spiegel omgeklapt voor de tijdsduur van de ingestelde sluitertijd, en vervolgens klapt deze weer terug. Dat is het typische klik-klak geluid wat je hoort.

De sluitertijd wordt uitgedrukt in seconden of delen van een seconde. Voorbeelden van sluitertijden: 1/1000, 1/500, 1/250, 1/125, 1/60, 1/30, 1/15, 1/8, 1/4, 1/2, 1, 2, 4 en 8 seconden. Hoe langer de sluiter geopend is, hoe meer kans op een foto die onscherp wordt door de beweging van de fotograaf (bewegingsonscherpte). Bij een langere sluitertijd kan eventueel gebruik gemaakt worden van een statief. Een actiefoto met een korte sluitingstijd zorgt voor het "bevriezen" van het bewegende onderwerp.
De sluitertijd bepaalt dus niet alleen de duur van de belichting, maar heeft ook een belangrijke invloed op het beeld. Als je iets met een snelle sluitertijd fotografeert staat alles in beeld stil. Ook een snelrijdende race-auto. (Die er dan uitziet of hij geparkeerd staat.)

“Tijd verstrijkt of tijd bevriest”
Probeer dit eens s'avonds buiten.

·        Je zet je camera op de T of TV stand, waarin je de sluitertijd kan bepalen en de diafragma automatisch mee veranderd.
·        Ga ervan uit dat met een sluitertijd van 1/60 kan je meestal vanuit de hand iets stilstaand fotograferen, behalve als het voorwerp wat je fotografeert zeer snel beweegt.
·        We gaan verschillende manieren van beweging in de foto proberen vast te leggen.
-          op een statief een bewegend voorwerp fotograferen
-          meebewegen met een bewegend voorwerp
-          zelf bewegen met je camera terwijl de sluiter open staat (bijvoorbeeld op 1”= 1 seconde)
-          inzoomen of uitzoomen terwijl je sluiter open staat
 nachtfotografie met een lange sluitertijd en een statief
 met een korte sluitertijd een beweging bevriezen
 overdag met een statief beweging fotograferen met een lange sluitertijd
 meebewegen
 de camera zelf bewegen
 met flits een beweging fotograferen



Probeer dit ook met daglicht:
·        Kies een bewegend voorwerp: dit kan een persoon zijn die een bepaalde beweging maakt, een dier in beweging of een machine (bijv. auto).
·        Maak één foto waarin de bewegingen van het object bevroren zijn door een korte sluitertijd te gebruiken (1/125 of hoger), en vervolgens verschillende foto’s waarin juist de beweging is te zien door een langere sluitertijd. Ook kun je met een object mee bewegen, waardoor het object als het ware stilstaat in een bewegende achtergrond.
·        Kies één foto waarin de bewegingssuggestie het duidelijkst naar voren komt
·        Belangrijke criteria zijn dat er een bepaalde dynamiek in de foto zit en dat de beweging in de foto een toegevoegde waarde heeft.
·        Druk de gekozen foto af, of laat deze afdrukken op een formaat van 20x30 cm.  Maak van de overige beelden een contactvel met maximaal 12 foto’s.
Mocht dit nog niet lukken zet je de foto’s op een USB-stickje

donderdag 4 oktober 2012

Thuis opdracht 2 Details met diafragma


Foto opdracht 2                                                                                                      Details

Bespreking week 41

Probeer in je foto de aandacht te sturen door scherp te stellen op een bepaald detail. Daar waar het scherp is gaat het oog naartoe. Teveel afleiding in de achtergrond kan door onscherpte weggehaald worden.

De eenvoudigste details leveren vaak ideale stillevens op. Als je iets kleins ziet, een voorwerp of maar een onderdeel daarvan, en daarop scherpstelt dan stuur je de aandacht van de kijker naar dat bijzondere detail. Je verheft het, isoleert het van de achtergrond en accentueert de verfijnde en subtiele details. 

·        Lees nog even de theorie van het diafragma door.
·        Bekijk voorbeelden van scherptediepte
·        Kies een onderwerp of plek uit. Zoals bijvoorbeeld het bos, de tuin of de straat .
Zoek in deze omgeving bijzondere details die je in beeld gaat brengen. Kijk of je er menselijks eigenschappen bij kan bedenken. Dat klinkt misschien vaag, maar het kan je foto net iets meer diepgang geven en je op een andere manier laten kijken naar je omgeving. Denk aan een verlegen ontluikende bloem of een groepje stekelige kastanjes.
·        Kies een standpunt waardoor er diepte te zien is. Ga daarvoor dicht op het object staan wat je wilt fotograferen om de diepte te vergroten. Kies daarbij een laag diafragma getal om veel onscherpte in de achtergrond te krijgen.
·        Kies de foto’s waar de scherptediepte het beste bij het onderwerp past en druk deze af op A4 formaat (20-30cm)
·        Neem ze mee op 11 oktober














De volgende les week 40

  Neem je camera mee met een opgeladen batterij en statief mee. Neem ook een foto mee waar volgens jou beweging in zit.

Les 2 Diafragma


Diafragma
Het diafragma is één van de drie belangrijkste onderdelen van je camera waarmee je kunt beïnvloeden hoe een foto er uit komt te zien. De andere onderdelen die dit bepalen zijn de sluitertijd (hoe lang valt het licht op de sensor) en de lichtgevoeligheid (de iso-waarde). Het diafragma is het onderdeel van de camera dat bepaalt hoeveel licht de film of digitale sensor bereikt. Je zou de werking van het diafragma kunnen vergelijken met de iris van je oog. Als je in een donkere ruimte bent is de iris groter dan als je in een hele lichte omgeving bent. Ons oog regelt de hoeveelheid lichttoevoer dus met de pupil. Fotocamera’s doen dit door middel van een diafragma opening: een gaatje ergens in de lens, dat wijder en smaller kan worden. Hoe wijder het gaatje, hoe meer licht er op de film of de sensor valt.
De grootte van de opening wordt aangeduid met het zogenaamde diafragmagetal, of: F-getal. De reeks is als volgt:
1.4 – 2 – 2.8 – 4 – 5.6 – 8 – 11 – 16 – 22 – 32.
De hoeveelheid licht dat op de sensor valt bepaalt hoeveel scherptediepte er in de foto zit. De scherptediepte is de afstand waarbinnen onderdelen van de foto scherp worden weergegeven. Hoe kleiner de opening, hoe hoger deze scherptediepte. Een diafragma opening van 2.8 heeft dus een veel kleinere scherptediepte dan een opening van bijvoorbeeld 11.
Door te spelen met de diafragma waarde krijg je een volledig onscherpe achtergrond of juist, een volledig scherpe achtergrond en alles wat daar tussen in zit. En dat biedt dus mogelijkheden om creatief te fotograferen. Een geheugensteuntje voor deze getallen kan zijn laag=vaag. Een laag getal geeft meer onscherpte in de achtergrond dan een hoog getal.
Het diafragma werkt in stappen, elke stap heeft een halvering van het licht tot gevolg, en heeft een één-op-één relatie met de sluitertijd. Als je het diafragma kleiner maakt (minder licht), moet je om dezelfde belichting van het onderwerp te krijgen de sluitertijd verlengen. Laat het diafragma meer licht door dan moet de sluitertijd worden verkort om dezelfde belichting te krijgen. Zo heb je (afhankelijk van de hoeveelheid licht dat beschikbaar is) de mogelijkheid om te kiezen voor een bepaalde scherptediepte van een scene.

1. Begin bij de basis

Leer je eigen camera kennen, lees de handleiding (jawel) en experimenteer met de instellingen. Leer welke instellingen het meest bruikbaar zijn voor jouw type fotografie zodat als het moment zich voordoet je zonder nadenken de juiste instelling kunt kiezen om het moment vast te leggen. Dit betekent ook dat je moet leren om handmatig met je camera te werken om het beste uit de camera te halen. Je hoeft niet meteen in het diepe, je kunt de volgende stappen gebruiken om naar volledig handmatig werken met je camera toe te werken.
Haal je camera van de volledig automatische stand af, absolute beginners kunnen met de motiefprogramma’s beginnen. Dit zijn de knopjes op je camera met het icoontje van het landschap, gezicht, sporter, etc. Hierin staan een aantal voorgeprogrammeerde standen waarmee je de camera in ieder geval al meer vertelt over je bedoelingen dan in de automatische stand. Kies je voor landschap dan geeft de camera de voorkeur aan hogere diafragma waarden voor meer scherptediepte, kies je voor de sporter dan kiest de camera voor hogere sluitertijden om de beweging scherp vast te leggen, etc. Dit is vooral handig als je nog moet leren composities te maken die werken en je niet teveel bezig wilt houden met de technische instellingen.
Volgende stap is te werken met een voorkeur stand zoals Av (diafragma voorkeur) of Tv (sluitertijd voorkeur). Kies je eigen diafragma, de camera zoekt er de correcte sluitertijd bij, die je vervolgens met de belichtingscompensatie van je camera ook weer kunt bijstellen. Hiermee heb je al veel meer creatieve controle. Kijk in deze semi automatische standen wat de camera doet, welke instellingen worden gebruikt in specifieke omstandigheden. Op het moment dat je dit overzichtelijk hebt, kun je toewerken naar het volledig handmatig werken met de camera. Je zult steeds vaker gaan merken dat de camera de lichtmeting niet in alle omstandigheden altijd correct uitvoert, op den duur leer je inschatten welke correcties nodig zijn… Dan zul je moeten gaan over -of onderbelichten.



De uiteindelijke belichting op de foto van een scène, hoe donker of licht, wordt bepaald door een samenspel van het diafragma, de sluitertijd en de ISO lichtgevoeligheid. Denk aan een driehoek waarbij elk element een hoek inneemt en een gelijk effect heeft op de uiteindelijke belichting.